De beelden staan op de video onder deze pagina.
Kerst 2023
Hoe zouden we als club acteren zonder ons koor Procantibus? Zij zorgen, niet in het minst met de pakkende teksten van Frans, Gerard op de piano en onder de muzikale leiding van Marcel, voor sfeer en stemming die rond kerst en nieuwjaar voor deze bijeenkomsten onmisbaar zijn.
De indrukken hier zijn slechts een slap aftreksel van het saamhorigheidsgevoel dat juist op deze dagen onze club kenmerkt. Daarbij zijn de individuele bijdragen van onze leden net zo onmisbaar als onze gastheer en gastvrouw die ons thuishonk elk jaar weer een kerstmetamorfose geven en voor een hapje en drankje zorgen.
Frans heeft me de tekst van het openingslied gegeven zodat we het nog eens op ons in kunnen laten werken.
Als november is gekomen
Komt ons koor weer bij elkaar
Peinzend gaan we zitten bomen
Over Kerst en repertoire (laatste 2 regels 2x – meerstemmig)
Huize Kuipers de locatie
Waar een lied wordt aangeleerd
Marcel leidt de operatie
Dat loopt spoedig zeer gesmeerd ( laatste 2 regels 2x)
De piano steunt ons zingen
Leise Lieder, schlummern ‘t Ruhe
Bij ontroerend stille nachten (laatste 2 regels 2x)
Doen we onze ogen toe
Vieren feest nu met z,n allen
Hoogtepunten op een rij
Poëzie , zang en verhalen (laatste 2 regels 2x)
’t is wat vroom, maar’t hoort er bij .
Een diner met vele gangen
Ruud en Agnes staan weer klaar
Onze wens is aan ons allen ( laatste 2 regels 2x
Smakelijk eten met elkaar.
Zo gezongen is de aftrap gegeven voor een gemoedelijke middag en avond waarin we in totaal vierkeer van tafel en gezelschap zijn gewisseld. Deze dynamiek bevalt ons en zorgt er ook voor dat we in woord, gedachten en fysiek in “beweging” blijven. Vitaliteit is bij alle veranderingen het toverwoord.
Dat er veel is veranderd gedurende ons leven schildert Theo Obdeijn in zijn persoonlijke kerstbijdrage:
Rennen voor je geloof. Kerst 1952
Hij heette Piet. Maar dat mochten wij niet weten, laat staan zeggen. Een zielenherder, zelfs een jonge, noemde je als kind altijd netjes: ”Mijnheer Kapelaan” Dat we het wel wisten, betekende dat Piet een wat andere kapelaan was. Naast de kerk en de pastorie voor een pastoor en vier kapelaans lag, aansluitend aan de pastorietuin, de jongensschool. Tussen tuin en schoolplein zat in de muur een groen poortje dat alleen door kapelaan Piet van de Brink gebruikt werd. Twee keer per week kwam hij via het poortje het plein op en speelde met ons mee.
Pijp en toog stoorden hem daarbij niet. Hij was mateloos populair en wij geloofden de meest fantastische verhalen over hem: Hij was bij de geheime politie: een stille! Hij was bij het Michael-legioen en daarbij zagen we hem met getrokken zwaard een grote groep strijders aanvoeren. Hij ging met de boeren op jacht en kon varkens fokken. Als misdienaar kon je dat goed zien als z’n vieze schoenen voor je op het altaar heen en weer liepen. Dat ie goed kon voetballen sprak vanzelf. In de oorlog was hij een zuivere held geweest. Soms hoorde je daarover thuis dingen die je haast niet kon geloven, maar die volgens de anderen in de klas stellig waar waren.
Dat hij, na het speelkwartier, in de godsdienstles, even zijn pijp uit de mond nam om iedere dikkerd een gehaktbal en iedere bonenstaak een afgesoebelde soepbot te noemen, maakte hem, gek genoeg, nog geliefder. Je durfde zelfs te zeggen dat de tabak in zijn pijp, als je hem aanstak, alleen maar omhoog kwam om te kijken welke rotkop er aan de andere kant zat.
Hij kende je, omdat je misdienaar was, bij naam. Daardoor ontstond het gevoel dat een deel van zijn glorie ook jouw glorie was. Als je hem trouwens trof bij de kerkelijke dienstverlening, dan trof je het echt. Een mis waarvoor drie kwartier stond, duurde bij hem een half uur en als hij haast had: koud 25 minuten. De pastoor stond op een dik uur en van een van de andere kapelaans kon je zelfs na afloop een draai om je oren verwachten.
Wie bij wie diende, dat had je zelf niet in de hand. Dat regelde Theo Siegmund, gewoon een van ons toen, maar wel al met een zweem van heiligheid. Hij maakte de roosters. Hij deed dat met realiteitszin en gevoel voor rangen en standen: wie thuis flink moest helpen aanpakken, kreeg in de kerk ook wat vaker een beurt. Dat jaar met Kerst betekende dat voor mij: toortsdrager in de nachtmis van vier uur en misdienaar in de herdersmis van zes. Omdat elke parochiepriester met Kerst de mis wou lezen en omdat er ook altijd rond Kerst overgewaaide missiepriesters als (letterlijk) “gastheren” aanwezig waren, was het voor ons misdienaren topdrukte.
In ’52 was er zelfs ook nog een bisschop bij, waarvan je om de haverklap de ring moest kussen. Vanwege de drukte werkten we in de herdersmis van zes uur en aan de zijaltaren in de bediening 1 op 1. Op die manier hoefden, volgens Theo, maar weinigen van ons de huiselijke gezelligheid na de nachtmis te missen. Juist vanwege die gezelligheid lijkt het vreemd dat tegen zessen de kerk volstroomde. Een goed gevoel voor rangen en standen brengt ook hier uitkomst. Aan de veelsoortigheid van de knielkussentjes in de banken kon je zien dat plaatsen in de kerk verworden waren tot een soort privé-bezittingen Ze werden telken jare bij opbod verpacht en velen meenden vanuit traditie of vanwege hun fatsoen hun meerwaardigheidsgevoel t.o.v. hun medechristenen of gewoon uit pure patserigheid daarbij diep in de buidel te moeten tasten. De kerk voer wel bij de stevige conflicten en ordinaire dorpsruzies en bood de biecht aan als pleister op de wonde.
Als kind snapte je zelfs dat er wat zwaaide als je op andermans plek ging zitten. In de herdersmis waren de plaatsen vrij! Gek dat toch de zijbeuken het eerst volliepen. De pastoor had in de nachtmis gepreekt. Daarom duurde het even voor de nachtmisgangers tegen het gedrang van de herdersmissers in, de kerk konden verlaten. Op de hanenbalken namen zangers met een steeds luider “zalig kerstfeest”afscheid en stommelden de wenteltrap af die alleen toegankelijk was voor h.h. zangers.
De herdersmis was een stille mis. Met Kerstmis waren dat, vanwege de meerdere eer en glorie, drie missen achter elkaar. Weliswaar met alleen in de eerste een preek, maar toch. Toen ik terugkwam in de hoofdsacristie ging een pijp langzaam uit de mond van een priester in vol ornaat en klonk het: “Zo soepbot, we beginnen. Op naar de schaapjes” Ik drukte de zware deur naar het priesterkoor open en zag dat de pijp routinematig weer de mond had opgezocht. Jammer dat de koster het ook zag. Kapelaan van der Brink. Dat betekende: opschieten. Vooroplopend naar het altaar dacht ik: drie keer 25 is 75. Ik gaf ons een uurtje.
Naast mij klinkt het Ïntroibo ad altare Dei”en ik hoor mezelf antwoorden: Ad Deum qui laetificat juventutem meam.” Ik zal opgaan naar het altaar van God. Naar God die mijn jeugd verblijdt. Onder het “Mea culpa” zoeken mijn ogen priesterkoor en altaar af naar de strategische zaken: op het altaar rechts een dik missaal met standaard. Tussen de kerstbomen opzij: de credens. Dat is een tafeltje met daarop kannetjes wijn en water en een wit servet dat je over je linkerarm moet hangen. En dat mag je niet vergeten. De schel met de vier bellen staat onder handbereik. Het smyrna knielkussen, dat ik in dit uur niet veel zal gebruiken, ernaast.
Iets dat mijn jeugd niet zo kan verblijden is het in tempo verplaatsen van misboek met standaard. Dat gaat, achter de geduldig toeziende rug van de celebrant om, als volgt: rechts drie treden op. (Ik zal opgaan….) Buigen. Missaal en standaard tillen en achter de priester om diagonaal naar het midden de trap af. Omdraaien. Let op de zoom van je toog. Knielen en diagonaal links weer omhoog. Neerzetten, buigen, trapjes links af en op naar Smyrna. En dit moet binnen een uur nog vijf keer in afwisseling met het gesjouw met de kannetjes, de handenwasserij, afdrogen (het servet!), wijn in de kelk, drupje water erbij. Gelukkig is Piet geen bisschop. Wel precies op tijd bellen. Voor mij lijkt het vandaag de gong voor de volgende ronde.
Samen met mijn tempobeul haalden we het in 65 minuten. Het was over zeven. Het had warempel iets gesneeuwd. Van die sneeuw die aan je schoenen blijft plakken. Bij de buren was geen licht. Bij ons waren de kleintjes al op en straalde mijn vader, licht snurkend in de stoel, de kerstvrede uit. Toen ik om halftien dacht dat er genoeg sneeuw lag om met goed fatsoen te kunnen vegen, trof ik buiten de buurman. Hij was ook in de nachtmis en, omdat ze bijna vooraan zaten, had ik hem daar gezien. “Zo jongen, ook al weer wakker? Moet je niet naar de kerk? Je weet toch: een goed katholiek gaat met Kerst twee keer ter kerke”.
Theo Obdeijn, 2002.
Procantibus sloot naadloos aan op de bijdrage van Theo met het volgende lied:
Herinneringen aan het rijke roomse leven
Wanneer ik hier een liedje zing
Duik ik in mijn herinnering
Denk aan de dagen van weleer
De kerk zat ’s zondags driemaal vol
Die speelde nog een grote rol
En menigeen ging wel twee keer
Mijnheer pastoor was een prelaat
Van ver boven de middelmaat
‘k zie hem nog door de straten schrijden
En kapelaans een stuk of drie
Woonden toen op de pastorie
En in de huishouding twee meiden.
Refr.
Ach ja dat rijke roomse leven
Daar denk ik nu nog dikwijls aan
Ik was een kind en wist niet beter
Dan dat ’t nooit voorbij zou gaan.
De scholen waren toentertijd
Nog aan een heilige gewijd
Daar gingen roomse kinderen heen
De religieuzen met gezag
Zwaaiden de scepter daar met kracht
Een beetje streng in ’t algemeen
En eens per maand dan biechtten wij
Al onze zonden op een rij
En de pastoor gaf je zijn zegen
Je ziel was rein je was weer blij
De biechtstoelkwelling was voorbij
Je kon er weer 4 weken tegen.
Refr.
En naar de schoolmis elke morgen
Dat kwam op je rapport te staan
Ik was een kind , hoe kon ik weten
Dat dit voorgoed voorbij zou gaan
Elk clubje dat werd opgericht
Herinnert u zich ook wellicht
Dat kreeg een geestelijk adviseur
De missie die was ver van hier
We spaarden veel zilverpapier
Voor al die heidenen in kleur
Asperges me zong ieder koor
Het water stroomde in je oor
De wierook-lucht was om te snijden
Een rozenhoedje duurde lang
Voor donderpreken was je bang
En heiligbeelden liet je wijden
Refr.
De kerk was alles in je leven
Bepaalde toen heel je bestaan
Ik was een kind hoe kon ik weten
Dat dit voorgoed voorbij zou gaan.
Het geld bepaalde wie je was
Je trouwde eers’t of tweede klas
Met rode vanen en een loper
Bij een plechtige begrafenis
Deden 3 heren soms de mis
Met één heer was ’t veel goedkoper
Emancipatie was nog raar
Geen vrouw mocht komen op’t altaar
Haar taak was dienen en beamen
Ze deden veel aan liefdewerk
En droegen hoedjes in de kerk
Ze waren ware onderdanen
Refr.
Het was zo schoon dat roomse leven
Zo trouw en klakkeloos nam je aan
Ik was een kind hoe kon ik weten
Dat dit voorgoed voorbij zou gaan.
keek achterom wat in de tijd
Zo heel veel rooms dat zijn we kwijt
Wat kwam er eigenlijk voor terug
Veel kleur en warmte zekerheid
Lieten we achter in die tijd
Voor menigeen ging ’t wat vlug
Een stroomversnelling leek het wel
De zekerheden raakten knel
Het leven kiest voor andere dingen
Een nieuwe tijd een andere kijk
Geldt evenzo voor ‘t roomse rijk
Wat bleef zijn veel herinneringen
Refr.
Ach ja dat rijke roomse leven
Daar denk je nu nog wel eens aan
Maar och als een kind kon je niet weten
Dat veel voorgoed voorbij zou gaan
Je moet na deze bijdragen constateren dat de “Roomsen” onder een hoedje hebben gespeeld. Het zij hun vergeven, ook de anders of niet gelovigen in onze club hebben de ervaringen vanuit hun jeugd en opvoeding meegenomen. Ons leven is immers gekoppeld aan een samenleving die dynamisch is, de ervaringen van het verleden kleuren de toekomst in. Veranderingen houden een belofte in, Albert Wiggers heeft het ook over veranderingen. Hij spreekt ondermeer over de print van een zwarte kerstkaart van Jan Schoenaker. Verteld hoe het grafischdrukwerk tot stand is gekomen, zonder dat de afdrukken verworden tot een ondoorzichtbaar zwart. De techniek heeft vorderingen gemaakt. Hoe eenvoudig is het nu, om op je computer, met een programma als Photoshop, de kerskaart op te lichten. Erna Blokhuis vermaakte ons met een kerstman anders dan anders en Margriet Meijling gaf ons weer andere gedachten mee. Alle bijdragen kun je als hieronder rustig bekijken en lezen.